Het vertrouwensbeginsel en afgebroken onderhandelingen met gemeenten

Datum : 30.03.2019 20:52:39
Door : Michiel de Groote

Het vertrouwensbeginsel en afgebroken onderhandelingen met gemeenten

Privaatrechtelijk overheidshandelen wordt beheerst door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zie artikel 3:14 BW en artikel 3:1 lid 2 Awb). In de praktijk zullen vooral het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel relevant zijn. Na de conclusie van A-G Wattel van 20 maart jl. lijkt het belang van het vertrouwensbeginsel zelfs aan gewicht toe te gaan nemen. Zie hierover deze blog: https://michieldegroote.nl/blog.aspx?blguid=8868a532-13b2-41e8-a612-29e5e1904d3b

Schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is onrechtmatig en kan leiden tot een verplichting om de hierdoor geleden schade te vergoeden. Een voorbeeld daarvan zagen we in 2013, toen de gemeente Amsterdam bij het aangaan van een privaatrechtelijke garantstelling voor de oprichting van een muziekcentrum het zorgvuldigheidsbeginsel schond jegens enkele concurrenten van dat nieuwe centrum. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:5591&showbutton=true&keyword=ECLI%3aNL%3aRBAMS%3a2013%3a5591

Recent, op 26 maart 2019, oordeelde het Gerechtshof te Den Bosch in hoger beroep over een gestelde schending van het vertrouwensbeginsel. De gemeente Waalwijk zou onderhandelingen over de aanschaf van een perceel grond ten onrechte hebben afgebroken. De aspirant-verkoper beriep zich onder meer op het vertrouwensbeginsel. Dat zou een zelfstandige grondslag zijn voor een schadevergoeding. Dat levert een interessante rechtsvraag op, namelijk wat is de verhouding tussen het (privaatrechtelijke) leerstuk over afgebroken onderhandelingen en het vertrouwensbeginsel? Met andere woorden, is er een extra haakje om aansprakelijkheid aan op te hangen als de partij die de onderhandelingen afbreekt een gemeente is?

Neen, aldus het Bossche Hof. Los van de vraag of de feiten er in een zaak wel naar zijn, is het vertrouwensbeginsel als het ware al verwerkt in de maatstaf die geldt bij afgebroken onderhandelingen. Dat zit zo.

Het Hof citeert in r.o. 3.10 uit het arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT7337). In dat arrest is het algemene toetsingscriterium gegeven voor schadevergoeding bij afgebroken onderhandelingen. Dat luidt als volgt:

“… als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.”

Dit is volgens de Hoge Raad een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf. In r.o. 3.17 van het arrest van het Bossche Hof gaat het vervolgens over het beroep op het vertrouwensbeginsel in de Waalwijkse zaak:

"Het al dan niet handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur is niet van invloed op de vraag of een privaatrechtelijke overeenkomst tot stand is gekomen. Dit handelen kan hoogstens van invloed zijn op de vraag of de gemeente door het afbreken van onderhandelingen (en daarmee het niet gestand doen van opgewekte verwachtingen) schadeplichtig is geworden. Het handelen van de gemeente dient dan beoordeeld te worden in het licht van de stellingname dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en op grond van het daartoe door de Hoge Raad in 2005 geformuleerde criterium (r.o. 3.10 van deze uitspraak). Binnen de beoordeling aan de hand van dat criterium komt de vraag aan de orde of de gemeente een mate van vertrouwen heeft opgewekt ten aanzien van de totstandkoming van een overeenkomst die zo ver gaat dat zij onderhandelingen daarover niet, althans niet zonder het treffen van voorzieningen ten bate van de wederpartij, mocht afbreken. Een aparte beoordeling aan de hand van de algemene beginselen van bestuur komt dan niet meer aan de orde.

Uit de laatste twee zinnen blijkt duidelijk, dat een toets aan het vertrouwensbeginsel samenvalt met of reeds is verdisconteerd in de toets bij afgebroken onderhandelingen. Hoewel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur steeds belangrijker worden bij overheidsaansprakelijkheid, heeft het vertrouwensbeginsel in dit soort zaken dus geen afzonderlijke meerwaarde.

Hier nog de link naar het arrest van 26 maart jl. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:1139&showbutton=true&keyword=ecli%3anl%3aghshe%3a2019%3a1139

Michiel de Groote, advocaat

(Photo by Rawpixel on Unsplash)

Terug