Herziening van civielrechtelijke uitspraken: wanneer en hoe?
Soms duiken er nieuwe feiten op, nadat een rechtszaak is gevoerd. Als die nieuwe feiten kunnen leiden tot een ander rechtsoordeel, dan is onder omstandigheden herziening of herroeping van de rechterlijke uitspraak mogelijk. De rechter is echter zeer terughoudend met het herroepen van uitspraken. Dat heeft te maken met de rechtszekerheid. Wat kan wel en hoe werkt dat dan?
In artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is een en ander geregeld:
“Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:
- A. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
- B. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
- C. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.”
Voor het instellen van een vordering tot herziening staat een termijn van drie maanden na het ontdekken van de (veronderstelde) reden voor de herziening.
Een inzichtelijk voorbeeld van zo’n zaak biedt het arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 22 november 2016. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:3376
Die zaak ging over het volgende. Een komkommerteler was eerder een rechtszaak gestart tegen The Greenery en VTN over een bepaalde contractvorm voor in- en verkoop van komkommers. Hij stelde een forse schade te hebben geleden. Deze teler had de zaak tot in hoogste instantie verloren. Nadien kwam de teler achter het bestaan van een rapport, het zogenoemde LEI-rapport. Had de teler kennis van dat rapport, dan zou hij dat aan de rechter hebben laten zien en had hij de zaak (wel) gewonnen – aldus de teler.
In de oude rechtszaak heeft hij wel een keer over om dat rapport gevraagd, maar het Hof was toen aan dat verzoek voorbij gegaan. Verder is betoogd: “Verder aandringen op overlegging van het rapport zou overigens ook zinloos zijn geweest, omdat VTN en The Greenery destijds niet bereid waren het rapport openbaar te maken”.
Het Hof maakt hier korte metten mee (zie r.o. 2.15). De teler had maar inzage in het rapport moeten eisen, bijvoorbeeld via de weg van artikel 843a Rv – zie hierover een van mijn andere blogs op deze site. Omdat de teler deze optie had, achtte het Hof geen sprake van het achterhouden van informatie als bedoeld in artikel 382 Rv. Dat betekent dat de zaak niet zal worden herzien.
In r.o. 2.17 geeft het Hof nog leerzame tips over de aanpak van een vordering tot herziening:
“Het moet gaan om relevante stukken, maar voor de beslissing tot heropening van de zaak hoeft niet op voorhand vast te staan dat de procedure anders zou zijn afgelopen indien de desbetreffende stukken destijds wel waren betrokken in de procedure. Dit neemt niet weg dat herroeping een ingrijpend rechtsmiddel is zodat van een eiser verwacht kan worden dat hij gemotiveerd toelicht dat en waarom de nieuwe stukken nieuwe informatie bevatten die de heropening van de zaak rechtvaardigen. [eiser] dient in dit geval dus toe te lichten welke nieuwe informatie het (volledige) LEI-rapport bevat ten opzichte van de destijds reeds beschikbare informatie (waaronder de hiervoor genoemde telerssamenvatting van het rapport) en waarom die nieuwe informatie van invloed had kunnen zijn op het verloop van de procedure.”
Al met al lukt het zelden om een zaak te laten herzien. Bij de bestuursrechter is dat niet veel anders (zie ook artikel 8:119 Awb), al zijn de termijnen voor het vragen om een herziening van een uitspraak iets ruimer dan in het burgerlijke recht.
Michiel de Groote
(Photo by Harshal S. Hirve on Unsplash)