Hoe zit het ook weer: wie moet bewijzen bij ontkenning ontvangst brief?
Hoe gaat de bestuursrechter om met de ontkenning van het ontvangen van een besluit dat per post is verzonden? Recent is hierover een uitspraak geweest, waarin de al langer bestaande lijn nog maar weer eens wordt herhaald. Een student was te laat met het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een voor hem ongunstig Bericht Studiefinanciering, een besluit in de zin van de Awb. Hij startte toch een procedure en ontkende het besluit ooit te hebben ontvangen. Dat zou zijn termijnoverschrijding voor het aanwenden van rechtsmiddelen moeten goedmaken. De Centrale Raad van Beroep is (in hoger beroep) bevoegd in dit soort zaken. Het toetsingskader staat in rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak, die dateert van 17 oktober 2018:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2018:3196
“4.2. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van die stukken op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken (vergelijk de uitspraak van de Raad van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423).”
Omdat het bestuursorgaan dat het besluit nam kon aantonen dat er een vaste werkwijze is voor verzending van besluiten alsook een intern administratiesysteem, acht de rechter verzending bewezen. Daarmee treft betoog van de student in kwestie dus geen doel.
Uit onderzoek van Post NL zelf blijkt dat 99,8% van alle post wordt bezorgd op het juiste adres. Dat betekent dus dat 2 van de 1000 verzonden brieven niet aankomen. In het bestuursrecht komt dat dus voor risico van de geadresseerde van het besluit.
In het burgerlijke recht geldt nog altijd de ontvangsttheorie in plaats van de verzendtheorie. Dat wil zeggen dat degene die stelt een brief, bijvoorbeeld een ingebrekestelling of een stuitingsbrief, te hebben verzonden moet bewijzen dat die brief de geadresseerde heeft bereikt. Althans, als de ontvangst van die brief door de geadresseerde wordt ontkend. Een voorbeeld hiervan is terug te lezen in rechtsoverweging 4.5 van het vonnis van Rechtbank Midden-Nederland van 23 augustus 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2017:4531).
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2017:4531
Als het echter een ‘kale’ ontkenning is van de ontvangst, terwijl uit de feiten duidelijk is dat er wordt gejokt, dan gaat het te ver om de ontkenner simpelweg gelijk te geven. Dat is bijvoorbeeld goed uitgelegd in rechtsoverweging 3.7 van het arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 31 oktober 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:4707)
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:4707
Een brief wordt geacht naar het juiste adres te zijn verzonden, indien het is gericht aan de woonplaats als bedoeld in art. 1:10 BW of het zakelijk adres (in geval van een bedrijf). Zie hierover het standaardarrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013, rechtsoverweging 3.3.2 (ECLI:NL:HR:2013:BZ4104).
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2013:BZ4104
Michiel de Groote
(Photo by Timothy Eberly on Unsplash)